Yona Friedman

Yona Friedman was een Franse architect, stedenbouwkundige en kunstenaar van Joods-Hongaarse afkomst. Hij groeide op in Hongarije in een Joodse intellectueel milieu. Een docent merkte zijn talent op en zorgde ervoor dat hij toch op de universiteit kon blijven, ondanks de numerus clausus. Op het einde van de oorlog dook hij onder en sloot zich aan bij het verzet. Deze periode legde een blauwdruk in de jonge Friedman, die thema’s zoals individuele keuzevrijheid, volwaardig burgerschap verder zou uitbouwen. Ook zijn latere ideeën omtrent de overlevingsstrategieën van de stedelijke zwerver kunnen op deze ervaringen teruggebracht worden. Friedman vluchtte uiteindelijk naar Haifa in Israël, waar hij in een kibboets woonde, als bouwvakker werkte, zijn studies kon af maken en lesgeven. Hij begon te experimenteren met bewoonbare cilindervormige woonunits (Cylindrical Shelters, 1953-58), containers die op en naast elkaar konden gestapeld worden (Stacked concrete boxes, 1958), wanden (Panel Chains, 1945) die men aan elkaar kon hechten naar de vorm die passend was voor de omgeving, of kamers die verplaatsbare meubels werden, of al dan niet tijdelijke woonsten (Cabins for the Sahara, 1958), opgebouwd uit materialen en elementen uit de omgeving. Stilaan dunde Friedman architectuur uit tot haar naakte basisvorm. Het was geen vastomlijnd mechanisme, eerder een proces dat al even grillig was dan het leven zelf. Deze grilligheid in zowel proces als structuren vereiste een heldere communicatie tussen alle belanghebbenden, een noodzaak aan wat Friedman zelfplanning noemde en een fikse vereenvoudiging van de bouwtechnieken. Dit had sociale gevolgen: ook bouwvakkers met een lage scholing en weinig gesofisticeerde werktuigen moesten kunnen bouwen.
In 1957 verhuisde Friedman definitief naar Parijs. Hij stelde zijn ideeën in Europa voor met La ville Spatiale (1957) en L’architecture mobile (1958) op het tiende Internationale Congres voor Moderne Architectuur (ICAM) in Dubrovnik (Kroatië). Stedelijke megastructuren waren zeer in trek eind jaren 1950. In tegenstelling tot zijn collega’s, stelde Friedman geen nieuwbouw voor, maar een driedimensionale superstructuur; een open, nog in te vullen kaderwerk dat op en rond bestaande gebouwen kon vastgehecht worden in de vorm van een skelet van modules die de bewoners in staat stelt een ruimte van eigen makelij te bewonen, aangepast aan de noden van het moment. Een architect hoeft niet aan nieuwe gebouwen te denken of zijn eigen ontwerp opleggen. Hij moet ruimtes bedenken en kan bestaande infrastructuur uitbreiden zonder werkelijk te bouwen. De structuren moesten zo min mogelijk de grond raken, zoals Friedman bijvoorbeeld deed in zijn ontwerp voor een brugstad over de rivier (1963) of veel later in Venetië met Ponte della Libertà (2000). De toekomst van de grootstad lag volgens Friedman in de quasi ongebreidelde mogelijkheden van de driedimensionale superstructuur.
Niettegenstaande de continue aangroei van de stad was de beschikbare oppervlakte op de aarde toen ook al beperkt. De wereld was al ‘overbouwd’. Friedman was van mening dat je de natuur bewoonbaar kon maken door haar in te zetten zonder haar te vernietigen. Zijn uitgangspunt was ook radicaal democratisch en participatief, meer dan louter een architect leek hij eerder een humanist of socioloog met de bril van een architect en kunstenaar op zijn neus. Om opnieuw in te beelden wat een stad kan worden, moet de focus liggen op de relatie die mensen hebben met hun omgeving. Na het fiasco van WOII en de wederopbouw van Europa voelden velen de noodzaak om het humanitaire te herdenken. Achterom kijken was een verschrikking.
Hiervoor keerde Friedman terug naar wat hij de grootste uitvinding van de mens vond: de uitvinding van de deur; een opening tussen twee ruimtes, die een complex systeem van openingen en hindernissen teweeg bracht. Het luidde het begin van architectuur in.
“Maar architecten denken in termen van monumenten. Alles wat ze doen heeft met monumenten te maken. Hun Monumenten. Voor de eeuwigheid”.
Hierin stond hij lijnrecht tegenover het modernisme en Le Corbusier die de jonge architect wel steunde. Het was de taak van de architect om een ontwerp- en productieproces uit handen te geven, eerder dan met een eigen vastomlijnd ontwerp op de proppen te komen. De architect van de toekomst denkt in stedenbouwkundige structuren, begeleidt de toekomstige bewoners in hun ontwerp en bouwproces. Improvisatie, zelfplanning, transparante communicatie en de vrijheid in de beperking van de materialen werden de lijfspreuken die Friedman tijdens zijn leven tot in de puntjes heeft verfijnd.
Het CIAM reorganiseerde zich en de ideeën van Friedman vonden weinig weerklank. Hij richtte Groupe d’Etudes d’Architecture Mobile (GEAM) op in 1957 samen met Jan Trapman. De publicatie van een artikel over het werk van Friedman bracht hem in contact met de Duitse architect Frei Otto, iets later met de Nederlandse architect Gerrit Rietveld en Poolse architect Jerzy Soltan. In 1960 ontdekte de Japanse architect Kenzo Tange zijn werk, en ook de rest van de leden van de Japanse beweging van de Metabolisten die architectuur en ruimtelijke ordening koppelde aan de cyclische vernieuwing van een metabolisme. Ook in Japan zagen ze zich geconfronteerd met de totale vernietiging van de infrastructuur van het land.
Het werk van de natuurkundige Werner Heisenberg en diens onzekerheidsprincipe had ooit een grote indruk nagelaten op de student Friedman. Na 300 jaar werd het verhaal van oorzaak-gevolg te eenduidig. Niet enkel in de natuurkunde kwam de objectieve werkelijkheid in moeilijkheden. Het werd stilaan duidelijk dat iedere waarneming een selectie uit een spectrum aan perspectieven was. Ieder gezichtspunt had verschillende gevolgen, bood meerdere mogelijkheden. Ieder individu kon zijn eigen bouwmeester worden. Een architect moest hem daarin begeleiden en de nodige wetenschappelijk kennis aanleveren.
In tegenstelling tot zijn collega’s zoals Le Corbusier, zag hij architectuur als een organisch proces zonder vast eindpunt dat van in het begin op een plan vastgelegd zou moeten worden.
“Hoe kunnen we de vorm die een bewoner voor ogen heeft op een bepaald moment, afstemmen op degene die hij op een later moment wil?”
Friedman bleef een leven lang belang hechten aan een open en heldere communicatie, en dat was exact wat er ontbrak tussen architect en bewoner, vond hij. Zijn antwoord waren de cartoons waarmee hij zijn ideeën naar een breed publiek bracht. Friedman onderbouwde er zijn lezingen en hoorcolleges mee. De eenvoudige stokfiguren, opgebouwd uit liggende en staande lijnen doen denken aan het schrift uit de Oudheid of prehistorische rotstekeningen. Op de cartoons bevinden de figuren zich doorgaans op een bouwwerf dat het midden houdt tussen een labo en een blanco pagina. Het toont de mens in zijn natuurlijke staat van zijn. Vaak voerde hij ook zijn hond Balkis op. Hierover merkte hij op:
“Ik schreef over hoe dieren overgeleverd zijn aan de wetten van de natuur, maar los daarvan zijn ze vrij. Wij mensen echter willen de natuurwetten omzeilen. Dieren daarentegen hoeven de wereld niet te veranderen. Ze veranderen zichzelf.”
Het was deze natuurlijke eenvoud die Friedman zocht, zoals Candide van Jean Jacques Rousseau. Het was zijn visuele manier van denken als architect en socioloog. Na zijn verhuis naar Frankrijk maakte hij samen met zijn vrouw, Denise Charvein, enkele animatiefilms, adaptaties van Afrikaanse sages, waarvan één, Annlaya Tou Bari, in 1962 de Gouden Leeuw winnen op het filmfestival van Venetië won.
Hij begon ook les te geven aan de universiteiten van Princeton, Harvard en Columbia (VS). Dit gaf hem de vrijheid om zijn ideeën verder uit te werken. Voor de Verenigde Naties en Unesco schreef Friedman verschillende handleidingen om zelf woningen te maken in landen in Latijns America, op het Afrikaanse continent en India.
In 1978 kreeg hij de opdracht om het gebouw van het Bergson Lyceum in Angers (Frankrijk) uit te breiden. Hij gaf het ontwerp in handen van de leraars, leerlingen, hun ouders en het personeel van de school. Zij beslisten over bijvoorbeeld de kleine zithoeken of patio’s in de gangen naar de lokalen zodat er meer open ruimte kwam in het nieuwe gebouw en in de geesten van de mensen die erin rondliepen. Het gebouw was af in 1981. Ook naar aanleiding van dit project schreef Friedman een handleiding op basis van cartoons. Hij wilde opnieuw de basisvaardigheden over architectuur, haar administratie en stads- en zelfplanning overbrengen op een publiek van leken, hen inspireren en aan het denken krijgen. Socrates van de architectuur. Individuele vrijheid en een bewuste omgang met de leefomgeving zijn de basisprincipes. Zijn werk bestaat voor het grootste deel uit voorstellen in de vorm van tekeningen, modellen, maquettes, ideeën en theorieën, geïllustreerd. In de jaren negentig van vorige eeuw werd zijn werk meer en meer opgepikt.
Dat Friedman meer dan allen maar een utopische, conceptuele kunstenaar zou zijn, kan je aan het appartement van hem en zijn vrouw zien. Het groeide uit tot een totaalkunstwerk met souvenirs, gevonden objecten, handwerk, maquettes en modellen, tekeningen, schilderijen en tot readymades getransformeerde stukjes afval. Vanaf de jaren negentig werd zijn werk meer en meer herontdekt door de kunstwereld en maakt hij publicaties samen met onder andere Hans Ulrich Obrist (The Conversation Series: Volume 7, 2007) en Manuel Orazi (The Dilution of Architecture, 2015).
Zijn werk was ook te zien op verschillende edities van de Biënnale van Venetië, op Documenta 11 in 2002 en op tal van andere plekken, galeries, musea en kunstbeurzen over de hele wereld. Op het einde van zijn leven deed hij voorstellen om Europa als één grote stad te bekijken waarin samenwerking, rolverdeling en een doorgedreven integratie van de infrastructuur van de steden die ervan deel uitmaakte, om het te beschouwen als een superstructuur.
“Voor mij, de technologie van de 21ste eeuw is simpelweg het idee van skelet, opgebouwd uit containers, gerangschikt en gestapeld in eender welke configuratie die je wil."
DE